Ruis in de gymles: de invloed van differentieel leren op de intrinsieke motivatie, ervaren competentie en daadwerkelijke competentie voor de salto voorover in het bewegingsonderwijs.
Ruis in de gymles: de invloed van differentieel leren op de intrinsieke motivatie, ervaren competentie en daadwerkelijke competentie voor de salto voorover in het bewegingsonderwijs.
Samenvatting
Het doel van het bewegingsonderwijs is kinderen beter leren bewegen met als resultaat dat zij een leven lang blijven deelnemen aan de beweeg- en sportcultuur. Competentie en intrinsieke motivatie zijn hierbij belangrijke indicatoren. Er bestaat een relatie tussen een intrinsieke motivatie voor bewegingsonderwijs en een leven lang fysiek actief blijven. Kinderen die hoog scoren op ervaren competentie in bewegen (aangeduid met perceived competence in de Engelstalige literatuur) en daadwerkelijk motorisch vaardig zijn, hebben een grote kans hebben om ook in de toekomst fysiek actief te blijven. In dit onderzoek is gekeken of verschillende wijzen van motorisch leren hier een verschil maken. Differentieel leren is een wijze van motorisch leren waarin variatie in het bewegen het uitgangspunt is. Het leerproces is gericht op het leren zoeken naar juiste oplossingen voor veranderende bewegingsproblemen in tegenstelling tot het vinden van de oplossing voor een bewegingsprobleem. Er is onderzoek gedaan naar de effecten van differentieel leren op het beter bewegen van sporters. Waar nog geen onderzoek naar is gedaan is het effect van differentieel leren op de intrinsieke motivatie en ervaren competentie van leerlingen in het voortgezet onderwijs. In deze studie is onderzocht welke invloed het bieden van lessen in de salto voorover op basis van differentieel leren heeft op de intrinsieke motivatie, de ervaren competentie en de daadwerkelijke competentie van de leerlingen in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs. De verwachting was dat leerlingen die via differentieel leren les krijgen in de salto voorover een grotere intrinsieke motivatie hebben voor de lessen bewegingsonderwijs. Tevens was de verwachting dat deze leerlingen hoger scoren op de ervaren- en daadwerkelijke competentie.
Het onderzoek werd uitgevoerd in het voorgezet onderwijs. De leerlingen uit vijf klassen uit het derde leerjaar namen hier aan deel. Twee klassen kregen les via differentieel leren. De leerlingen uit de drie andere klassen kregen les middels traditioneel leren. De interventie is voorafgegaan door een pretest. Dit werd gevolgd door een interventie van drie turnlessen per klas en een post- en een retentietest om de daadwerkelijke competentie van de leerlingen aan het einde en na de interventie te bepalen. Na de pretest, de posttest en de retentietest kregen de leerlingen een vragenlijst om de intrinsieke motivatie en ervaren competentie te meten. Om de daadwerkelijke competentie in kaart te brengen is gebruik gemaakt van het reeds bestaande beoordelingsformat van de sectie lichamelijke opvoeding.
De resultaten in dit onderzoek wijzen uit dat er op het vlak van intrinsieke motivatie en ervaren competentie geen significant verschil waargenomen is tussen de beide leerinterventies. Voor daadwerkelijke competentie liet de ANOVA een significant verschil zien voor Test (p < 0,001), maar niet voor Groep. De traditioneel leren groep was gericht op de ideale uitvoering van het bewegingspatroon terwijl dat bij differentieel leren groep niet het geval was. Ondanks dit verschil in aanpak waren beide groepen aan het eind van de lessenreeks gemiddeld beter in staat zijn om een salto voorover te springen. Differentieel leren is hierdoor goed te gebruiken is bij het aanleren van de salto voorover in het voortgezet onderwijs.
Organisatie | Hogeschool Windesheim |
Opleiding | Master Physical Education & Sport Pedagogy |
Afdeling | Domein Bewegen en Educatie |
Partner | Pascal College te Zaanstad |
Datum | 2018-06-03 |
Type | Master |
Taal | Nederlands |