Mensjesrechten; de bescherming van het ongeboren kind
Mensjesrechten; de bescherming van het ongeboren kind
Samenvatting
Het is tot op heden een uitzonderlijke en daarom een omstreden kwestie om een ongeboren kind tegen een bedreiging in zijn belangen te kunnen beschermen. Om een netwerk van zorg en toezicht te spannen voordat het kindje ter wereld komt, zal er vaak sprake zijn van een voorlopige ondertoezichtstelling die op een van de laatste momenten wordt aangewend voordat het kind ter wereld komt. Naast een afweging van het recht van de aanstaande moeder op abortus, autonomie en lichamelijke integriteit en het belang van het kind, zorgt de aanwending van maatregelen in de laatste fase van de zwangerschap voor wantrouwen van de ouders jegens de hulpverleningsinstanties.
Om dit omstreden onderwerp inzichtelijker te maken, is het huidig wettelijk kader omtrent de aanwending van maatregelen ter bescherming van het ongeboren kind beschreven en getoetst aan hetgeen in de literatuur en in de rechtspraktijk wordt ervaren. De knelpunten die in het algemeen voortvloeien uit de mogelijkheden om een ongeboren kind te beschermen, worden beschreven en er wordt gekeken of wetsvoorstellen perspectieven voor de toekomst bieden, dan wel welke wijzigingen wenselijk zijn.
Het belangrijkste resultaat is dat de grens van levensvatbaarheid wordt gezien als keerpunt in de bescherming van de ongeboren vrucht. Dit hangt nauw samen met de mogelijkheid tot het ondergaan van abortus tot de vierentwintigste zwangerschapsweek. Deze constatering leidt daarom tot de conclusie dat de aanwending van maatregelen ter bescherming van het ongeboren kind in een laat stadium plaatsvindt, waardoor er in overwegende mate sprake zal zijn van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing zodra het kind wordt geboren. Nu er in het toekomstige recht eerder zal worden voldaan aan de grond voor ondertoezichtstelling, kunnen aanbevelingen worden gezocht in het aanbieden van vrijwillige hulpverlening die al kan aanvangen in eerdere stadia van de zwangerschap. Deze aanbeveling is voornamelijk van belang in het geval van alcohol- of drugsmisbruik, nu het gebruik van deze middelen door de aanstaande moeder vooral in de embryonale fase zijn weerslag heeft op het ongeboren kind. De blijvende schade die het kind kan worden berokkend tijdens de pre- en postnatale fase kan op deze manier grotendeels worden ingeperkt. Daarnaast is het toekennen van interpretatievrijheid aan verdragsstaten ten aanzien van het recht op leven van een ongeboren kind, niet wenselijk nu het EHRM als taak heeft de juridische kwalificatie van de elementen van de artikelen die in het EVRM zijn opgenomen, te waarborgen. Aanbeveling verdient daarom dat het EHRM alsnog uitsluitsel geeft omtrent de drie mogelijke interpretaties van art. 2 EVRM ten aanzien van een ongeboren kind.
Organisatie | Avans Hogeschool |
Partner | LAW Advocaten Amsterdam |
Datum | 2011-05 |
Type | Bachelor |
Taal | Nederlands |