De onduidelijkheden met betrekking tot de naamgeving van kinderen met zowel de Nederlandse nationaliteit als die van een andere lidstaat
Een onderzoek naar de mogelijkheden voor het rechtstreeks toepassen van rechtsregels conform de Europese jurisprudentie als het gaat om de naamgeving van bipatride NederlandersDe onduidelijkheden met betrekking tot de naamgeving van kinderen met zowel de Nederlandse nationaliteit als die van een andere lidstaat
Een onderzoek naar de mogelijkheden voor het rechtstreeks toepassen van rechtsregels conform de Europese jurisprudentie als het gaat om de naamgeving van bipatride NederlandersSamenvatting
Steeds meer cliënten, die kinderen met een dubbele nationaliteit hebben of in verwachting zijn, wenden zich tot advocatenkantoor SERVAAS met de vraag over wat zij kunnen doen zodat hun kinderen bij de geboorteaangifte geregistreerd kunnen worden met een geslachtsnaam naar het recht van de andere nationaliteit. Het gaat om bipatride Nederlandse kinderen die naast de Nederlandse nationaliteit ook de nationaliteit hebben van een lidstaat uit de Europese Unie bezitten.
Het huidige IPR namenrecht is tot stand gekomen middels verdragen die verschillende landen met elkaar hebben gesloten. Deze landen hebben overeenkomsten en verdragen op het gebied van namenrecht gesloten om de eenheid binnen de lidstaten te waarborgen.
De wettelijke grondslag voor het toepassen van het Nederlandse namenrecht, bij bipatride Nederlanders wordt geregeld in art.10:20 BW. In dit artikel wordt bepaald dat er Nederlands namenrecht moet worden toegepast op Nederlanders met een dubbele nationaliteit. Het Nederlands namenrecht dient toegepast te worden ongeacht of een persoon in het bezit is van een andere nationaliteit.
Een bipatride Nederlander is echter niet alleen een burger van Nederland. Hij is ook burger een andere lidstaat en een burger van de Europese Unie en heeft dan ook drie burgerschappen tot zijn beschikking. In de Nederlandse grondwet zijn bepalingen opgenomen die aangeven dat internationale verdragen doorwerking hebben. Deze internationale verdragen, zoals het VEU en het VWEU hebben voorrang op de Nederlandse wetgeving.
Het Unierecht heeft geen geschreven bepalingen omtrent het namenrecht.
Dit maakt dat de jurisprudentie van het HvJ EU betreffende het namenrecht belangrijk is.
In de zaak van Garcia Avello heeft het HvJ EU geoordeeld dat Unieburgers met meerdere nationaliteiten benadeeld kunnen worden als zij verschillende namen voeren in verschillende lidstaten. Het HvJ EU oordeelde dat dit tot ernstige ongemakken kan leiden in het beroeps- en privéleven. Lidstaten dienen in de uitoefening van hun bevoegdheden als het gaat om het namenrecht het Unierecht te eerbiedigen. Deze uitspraak is dan ook erg belangrijk voor bipatride Nederlanders. Het geeft aan welke recht toegepast dient te worden als het gaat om de geslachtsnaam van bipatriden. Ook in het Grunkin- Paul arrest heeft het HvJ EU geoordeeld dat als de geslachtsnaam van een Unieburger in de ene lidstaat is vastgesteld, de andere lidstaat dit dient te erkennen. In Nederland is dit al geregeld in art.10:24 BW.
Het toepassen van het Nederlandse namenrecht leidt tot verschillende gevolgen. Als één en dezelfde persoon in verschillende lidstaten verschillende geslachtsnamen draagt, leidt dat tot verwarring. Niet alleen voor de burger zelf maar ook voor de betrokken lidstaten.
Uit de interviews met de ambtenaren van de burgerlijke stand is gebleken dat bij de geboorteaangifte van een bipatride Nederlands kind alleen de naam op basis van het Nederlandse namenrecht ingeschreven kan worden.
De meeste geïnterviewde ambtenaren gaven aan het hier niet per se mee eens te zijn, maar voelen zich toch genoodzaakt de wet toe te passen. Alle ambtenaren die ik heb geïnterviewd waren bekend met het arrest inzake Garcia Avello. De Nederlandse wetgever heeft ervoor gekozen om bij de invoering van Boek 10 BW geen wijzigingen aan te brengen. Naar aanleiding van het arrest van Garcia Avello heeft de wetgever er slechts voor gekozen om een artikel toe te voegen aan het Besluit geslachtsnaamswijziging, om de geslachtsnaamswijziging van minderjarige bipatride Nederlanders met nog een Europese nationaliteit mogelijk te maken.
De argumenten die mijn opdrachtgever kan gebruiken tegen een eventuele weigering van een gemeente om de door zijn cliënten gewenste geslachtsnaam in te schrijven is dat :
• het toepassen van het Nederlandse namenrecht, art.10:20 BW, is in strijd met de uitspraak van het HvJ inzake Garcia Avello;
• het toepassen van het Nederlandse namenrecht, art.10:21 BW, heft de strijdigheid met de uitspraken van het HvJ inzake Garcia Avello en Grunkin-Paul niet op;
• het Besluit geslachtsnaamwijziging is omslachtig en duur en heft de strijdigheid met het Europese recht niet op;
• het toepassen van het Nederlandse namenrecht gaat voorbij aan de hechte band met het land van de andere nationaliteit;
• het toepassen van het Nederlandse namenrecht is in strijd met de grammaticale regels van het namenrecht van de andere lidstaat.
De rechtsmiddelen die mijn opdrachtgever kan inzetten is bezwaar tegen de leges van een geslachtsnaamswijziging of bezwaar tegen de weigering of de registratie van de geslachtsnaam. Tot slot (rechtstreeks) beroep bij rechtbank.
Organisatie | Hogeschool Leiden |
Opleiding | HBO-Rechten |
Afdeling | Faculteit M&B |
Datum | 2016-02-24 |
Type | Bachelor |
Taal | Nederlands |