Eiwitinname van patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom onder behandeling van palliatieve chemotherapie
Eiwitinname van patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom onder behandeling van palliatieve chemotherapie
Samenvatting
Inleiding: Colorectaal carcinoom staat in Nederland op de derde plek van meest voorkomende kankersoorten bij zowel mannen als vrouwen. Een hogere inname van eiwitten wordt aanbevolen bij progressie van ziekte en ontwikkeling metastasen om spiermassa te behouden. Tijdens de behandeling van chemotherapie kan misselijkheid ervoor zorgen dat de inname van voeding vermindert. Het is zinvol om bij de dieetadvisering voor deze specifieke patiëntengroep in kaart te brengen welke voedingsmiddelengroepen bij voorkeur worden gegeten en middels welke voedingsmiddelengroepen deze patiënten hun eiwitdoelen halen.
Methode: Bij 78 patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom werd tijdens drie studiebezoeken, vóór (T0), tijdens (T1) en na (T2) de chemotherapie, driedaagse voedingsdagboeken bijgehouden om inzicht te krijgen in het voedingspatroon van deze patiënten. Zo wordt antwoord gegeven op de vraag ‘Wat is het verschil in voedingsinname (bekeken per voedingsmiddelengroep) tussen patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom tijdens eerstelijns palliatieve chemotherapie die de aanbeveling van eiwitten wel halen versus patiënten die de aanbeveling niet halen?’. Via een voedingsberekeningsprogramma gebaseerd op de NEVO-tabel is de inname van eiwitten berekend en gecategoriseerd in voedingsmiddelengroepen. Met de Mann-Whitney U test werd bepaald of er significant verschil was in de eiwitinname uit bepaalde voedingsmiddelengroepen tussen patiënten die de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid wel of niet halen. De proportie patiënten die de eiwitdoelen haalden op verschillende studiebezoeken werden vergeleken met de Chi-kwadraat toets.
Resultaten: Tijdens studiebezoek T0 werd een hogere inname van eiwit uit melkproducten; dieetpreparaten en brood geassocieerd met het behalen van de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid eiwit. Bij studiebezoek T1 waren dit melkproducten; vlees, vleeswaren en gevogelte; kaas; vet, olie en hartige sauzen en brood. Bij T2 waren dit melkproducten en vlees, vleeswaren en gevogelte. Van alle patiënten haalden 69±11% hun persoonlijk eiwitdoel. Bij T0, T1 en T2 haalden 75±8%, 70±13% en 62±5% de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid eiwitten. Gemiddeld werd er 85 gram eiwit per dag ingenomen. Bij T2 werd er significant minder eiwitten gegeten dan tijdens T1 (p=0.015). De meeste eiwitten werden tijdens de avondmaaltijd ingenomen.
Conclusie: Dit onderzoek laat zien dat patiënten die de eiwitbehoefte wel halen significant meer eiwitten halen uit de voedingsmiddelengroepen: melk en melkproducten; vlees, vleeswaren en gevogelte; kaas; preparaten en brood, dan patiënten die deze voedingsmiddelengroepen in een minder grote hoeveelheid nemen.
Organisatie | De Haagse Hogeschool |
Opleiding | GVS Voeding en Diëtetiek |
Afdeling | Faculteit Gezondheid, Voeding & Sport |
Jaar | 2018 |
Type | Bachelor |
Taal | Nederlands |