De grootste kennisbank van het HBO

Inspiratie op jouw vakgebied

Vrij toegankelijk

Terug naar zoekresultatenDeel deze publicatie

DNA: een spoor om te (ver)volgen?

Rechten: Alle rechten voorbehouden

DNA: een spoor om te (ver)volgen?

Rechten: Alle rechten voorbehouden

Samenvatting

De laatste jaren hebben veranderingen op het gebied van DNA- onderzoek bij zowel verdachten als veroordeelden plaatsgevonden. Opsporingsmogelijkheden zijn aanzienlijk verbeterd, het aantal matches is gestegen en een aantal Europese landen werken samen in de bestrijding van criminaliteit. Deze en andere veranderingen hebben het justitiële apparaat extra werkzaamheden bezorgd. Daarbij ontbreekt het forensisch officieren van justitie aan landelijke afspraken die betrekking hebben op het oppakken van oude onopgeloste zaken waarbij een verdachte door DNA- onderzoek bekend is geworden. Bij het toepassen van het opportuniteitsbeginsel heeft elke officier van justitie een bepaalde vrijheid. In de praktijk betekent dit dat elk Arrondissementsparket anders omgaat met deze vrijheid en dat het per arrondissement verschilt welke zaken worden opgepakt. Er is dan ook geen sprake van een 'gelijkwaardige vervolging'. Om te komen tot een landelijke geüniformeerde werkwijze staat de volgende onderzoeksvraag centraal:

'Op basis van welke criteria zou de forensisch officier van justitie moeten beslissen voor welke strafbare feiten, die door DNA- onderzoek bekend zijn geworden, een verdachte al dan niet nog vervolgd gaat worden?'

In dit onderzoek is veel informatie verzameld. De nadruk lag hierbij op literatuuronderzoek en interviews met diverse kennisexperts, waarmee belangrijke informatie over huidige werkwijzen en regelgeving is ingewonnen.

Uit interviews blijkt dat er diverse werkwijzen zijn ontwikkeld voor het beoordelen van oude onopgeloste strafzaken. De verschillen uiten zich voornamelijk in het tijdsbestek waarin oude zaken nog worden opgepakt. Daarnaast speelt bij enkele Arrondissementsparketten de maatschappelijke relevantie een rol en wordt het capaciteitsprobleem van de politie vaak meegenomen in de afweging om al dan niet te vervolgen. Verder is gebleken dat forensisch officieren van justitie en forensisch parketsecretarissen te weinig tijd hebben, tussen hun gewone werkzaamheden door, om oude strafzaken te beoordelen. Tot slot wordt nog geen optimaal gebruik gemaakt van het Verdrag van Prüm, welke gericht is op de internationale uitwisseling van DNA- gegevens. De reden hiervoor ligt in de tijd en moeite die rechtshulpverzoeken kosten en het feit dat de buitenlandse wetgeving verschillen vertoont met de Nederlandse wetgeving.

Aanbevelingen die uit de conclusies voortvloeien zijn:
 om tot een landelijke geüniformeerde werkwijze te komen, dienen de volgende criteria als advies aangenomen te worden:
- strafbare feiten waarbij de maximumstraf minder dan vier jaar gevangenis is, worden tot drie jaar na het plegen van het delict opgepakt;
- strafbare feiten waarbij de maximumstraf varieert van vier tot zes jaar gevangenis, worden tot vijf jaar na het plegen van het delict opgepakt;
- strafbare feiten waarbij de maximumstraf varieert van zes tot negen jaar gevangenis, worden tot zeven jaar na het plegen van het delict opgepakt;
- strafbare feiten waarbij de maximumstraf varieert van negen tot twaalf jaar gevangenis, worden tot negen jaar na het plegen van het delict opgepakt;
- strafbare feiten waarbij de maximumstraf 12 jaar gevangenis of meer is, worden te allen tijde opgepakt totdat het recht tot vervolging vervalt door verjaring;
 de politieorganisatie dient een prioritering vast te stellen en de beschikbare capaciteit effectiever te benutten of, indien niet mogelijk, uit te breiden;
 de forensisch officier van justitie en de forensisch parketsecretaris dienen voor meer uren te worden ingeroosterd om forensische werkzaamheden te verrichten;
 er dient onderzocht te worden of eenvoudige werkzaamheden naar een lager niveau in de organisatie, zoals de DNA- administratie, gedelegeerd kunnen worden;
 tot slot dient er inzicht te komen in de wetgeving van landen die zijn aangesloten bij het Verdrag van Prüm. Daarbij dient vastgelegd te worden wanneer de verschillen in wetgeving kunnen leiden tot onrechtmatig verkregen DNA- bewijs op grond van de Nederlandse wetgeving.

Toon meer
OrganisatieAvans Hogeschool
PartnerOpenbaar Ministerie, Arrondissementsparket Breda
Datum2009-06
TypeBachelor
TaalNederlands

Op de HBO Kennisbank vind je publicaties van 26 hogescholen

De grootste kennisbank van het HBO

Inspiratie op jouw vakgebied

Vrij toegankelijk