De grootste kennisbank van het HBO

Inspiratie op jouw vakgebied

Vrij toegankelijk

Terug naar zoekresultatenDeel deze publicatie

Beëindiging van het gezag:

Wie wint, de ouder of het kind?

Rechten:

Beëindiging van het gezag:

Wie wint, de ouder of het kind?

Rechten:

Samenvatting

Op 1 januari 2015 zijn de vernieuwde kinderbeschermingsmaatregelen in werking getreden. Een van deze kinderbeschermingsmaatregelen betreft de nieuwe gezagsbeëindigende maatregel. Dit artikel houdt in dat het gezag van de ouders kan worden beëindigd als dat in het belang van het minderjarige kind is. De gezagsbeëindigende maatregel is opgenomen in artikel 1:266 BW.
De rechter kan het ouderlijk gezag beëindigen indien: een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn. Wat deze aanvaardbaar te achten termijn is, hoe lang deze duurt en waar deze van af hangt, is door de wetgever niet gespecificeerd. Het gevolg van dit ruim te interpreteren artikel is dat er veel onduidelijkheid over is komen te ontstaan. Zo zijn er rechters die het artikel bijzonder strikt interpreteren, terwijl andere rechters er een volledig andere interpretatie op nahouden.

Voor de Raad voor de Kinderbescherming, die veel juridische procedures voert met betrekking tot de gezagsbeëindiging is het zeer gewenst dat er meer duidelijkheid ontstaat over de wijze waarop de rechter het artikel interpreteert en in het bijzonder; in welke gevallen het verzoek tot gezagsbeëindiging wordt toegewezen en in welke gevallen afgewezen. Daarom wordt middels dit onderzoek geprobeerd antwoord te geven op de volgende vraag:
‘Welk advies kan aan de Raad voor de Kinderbescherming worden gegeven over de aanvaardbare termijn in het kader van de gezagsbeëindigende maatregel op basis van een jurisprudentie onderzoek?’
Het doel van dit onderzoek is het adviseren van Raad voor de Kinderbescherming over de gezagsbeëindigende maatregel, zodat de haalbaarheid van haar verzoeken kan worden vergroot.

Aan de hand van drieënvijftig uitspraken die op datum (tussen januari 2015 en september 2016) zijn geselecteerd is een jurisprudentieonderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn de uitspraken getoetst aan een zestal topics:
• De leeftijd van de minderjarige;
• De capaciteiten van de ouders;
• De behoefte van de minderjarige;
• De duur van de ondertoezichtstelling en/of de uit huis plaatsing;
• De coöperatie van de ouders;
• De situatie binnen het pleeggezin.
Deze zes topics zijn na een jurisprudentiestudie tot stand gekomen. Gebleken was dat na het bestuderen van vijftien uitspraken bovengenoemde factoren in de meeste gevallen terugkwamen bij de beoordeling van de rechter.
Door alle drieënvijftig uitspraken te toetsen aan deze zes topics, kan er inzichtelijk worden gemaakt welke factoren voor de rechter van belang zijn bij het al dan niet beëindigen van het ouderlijk gezag.

Duidelijk is geworden dat bij de toewijzing van de gezagsbeëindiging met name de behoefte van het minderjarige kind en de capaciteiten van de ouders een grote rol spelen bij de beslissing van de rechter tot beëindiging van het ouderslijk gezag. Denk hierbij aan de intellectueel beperkte of psychisch getroebleerde ouders in combinatie met een minderjarige die behoefte heeft aan rust en voortzetting van zijn situatie in het pleeggezin. Belangrijke ‘bestandsdelen’ voor gezagsbeëindiging, zo blijkt uit het onderzoek. Aan de andere kant is gebleken dat bij de afwijzing van het verzoek tot gezagsbeëindiging in grote mate de coöperatie van de ouders relevant is. Opvallend, aangezien de wetgever bij deze nieuwe wet de belangen van het minderjarige kind heeft beoogd centraal te stellen en niet de belangen van ouders. Wat eveneens opmerkelijk is aan de resultaten, is dat bepaalde rechtbanken stellig zijn in de wijze van interpretatie. In Overijssel wordt bij alle in dit onderzoek voorkomende uitspraken het verzoek tot gezagsbeëindiging afgewezen, waar bij het hof Arnhem-Leeuwarden het tegenovergestelde het geval is.

Gelet op de bevinden kan de Raad worden aanbevolen rekening te houden met niet alleen de belangen en behoeften van de minderjarige, maar ook met de rol van de ouders. Gebleken is dat, met name bij de afwijzing van het verzoek tot gezagsbeëindiging, de coöperatie van de ouders een essentiële factor is voor sommige rechters. Daarnaast zal de Raad leer moeten trekken uit het zichtbaar geworden verschil in interpretatie per instantie en daar haar voordeel mee doen. Hopelijk zal dit onderzoek het inzicht bij de Raad voor de Kinderbescherming inzake de rechterlijke beoordeling van de gezagsbeëindigende maatregel doen vergroten.

Toon meer
OrganisatieHogeschool Leiden
OpleidingHBO-Rechten
AfdelingFaculteit M&B
PartnerRaad voor de kinderbescherming
Datum2017-08-10
TypeBachelor
TaalNederlands

Op de HBO Kennisbank vind je publicaties van 26 hogescholen

De grootste kennisbank van het HBO

Inspiratie op jouw vakgebied

Vrij toegankelijk